UITGEBREIDE GESCHIEDENIS

Hieronder vind je een gedetailleerdere beschrijving van de geschiedenis van het Zuiderpershuis.

Het Zuiderpershuis bleef in bedrijf tot medio 1977. Toen waren de Zuiderdokken reeds een tiental jaren verdwenen, nadat ze met aarde (meer bepaald met Scheldezand) werden gedempt en een nieuw langwerpig plein ontstond. Kort na de buitendienststelling werd het Zuiderpershuis in (bij K.B. van 20/02/1979) integraal beschermd als monument.

Sedert het midden van de jaren 1980 werd het gebouwencomplex op voorbeeldige en respectvolle wijze herbestemd als theater- en cultuurcentrum, aanvankelijk door het “Kollektief Internationale Nieuwe Scène”, daarna door “Wereldculturencentrum Zuiderpershuis”.

Van 1992 tot 1997 werden tal van restauratiewerken uitgevoerd. Merkwaardig is dat in het complex heel wat roerend erfgoed behouden is gebleven. Dit wordt, samen met de “immateriële erfgoedwaarde” van deze legendarische plek, door de gebruikers en de bezoekers als een belangrijke meerwaarde ervaren.

Het succesvol behoud van het Zuiderpershuis en de uitstraling van dit unieke monument vormden ongetwijfeld een stimulans voor de herleving van de omstreeks 1970 ingeslapen omgeving, behalve bij de grote jaarlijkse Sinksenfoor in juni. De buurt is vandaag een zeer florissant en trendy stuk stad  geworden, mede door de aanwezigheid van belangrijke nieuwe musea, waarbij gelukkig het effect van “gentrificatie” enigszins beperkt bleef. De buurt blijft niet stilzitten. Er bestaan sinds 1993 plannen om de “zuiderdokken” geheel of gedeeltelijk vrij te maken, om er het wonen nabij het water en de andere stedelijke functies in de toekomst nog aantrekkelijker te maken.

 

1 | DE ANTWERPSE HAVENCONTEXT IN DE TWEEDE HELFT VAN DE 19de EEUW

In 1863 werd de Scheldetol, die door Nederland geheven werd voor het goederenvervoer, afgekocht. Dit leverde, mede door de snel toenemende industrialisatie in het bijzonder de sterke aangroei van de petroleumtrafiek, een grote en voortdurende stijging op van het goederenverkeer in de Antwerpse haven. Tussen 1840 en 1878 verdrievoudigde zowel het aantal schepen als de gemiddelde tonnenmaat, terwijl het goederenverkeer bijna negen keer groter werd. Het aantal stoomschepen nam na 1863 sterk toe en overtrof na 1871 het aantal zeilschepen.

De bestaande havenfaciliteiten om de steeds grotere schepen te ontvangen waren echter  ontoereikend, zowel in de bestaande dokken als langs de Schelderede. In tegenstelling tot Antwerpen voerden tal van concurrerende Noordzeehavens onophoudelijk verbeteringswerken uit in de jaren 1850 en 1860, met negatieve economische gevolgen voor Antwerpen.

Welke waren de havenuitrustingen in Antwerpen omstreeks 1870?

Voor de zeevaart bezat de stad de twee “Oude Dokken”: het Klein Dok (geopend in 1811) en het Groot Dok (uit 1812), sedert 1903 respectievelijk Bonapartedok en Willemdok genoemd, werden door een (nu gedempte) sluis verbonden met de Schelde. Vlakbij deze dokken werd in 1843 het goederenstation van de “IJzeren Rijn” in gebruik genomen op de Oude Leeuwenrui. Hierdoor veranderde de omgeving drastisch door de bouw van talrijke pakhuizen en magazijnen. Het goederenstation verdween van die plaats in 1876. Intussen werd het  Kattendijkdok met een (heden in restauratie verkerend) sluis en een saskom gerealiseerd (1856-1860), maar in zijn huidige vorm pas afgewerkt in 1881. Van 1861 tot 1864 werd het aansluitende Mexicodok (later Houtdok) gebouwd, in 1873 het Kempische dok en Asiadok en in 1877 voor de binnenvaart het Noordschippersdok.

Intussen werd, na jarenlange discussies tussen stad en regering, in 1864 de sloop aangevat van de 16de eeuwse Spaanse vesten, die de stad omknelden volgens het tracé der huidige leien.Het zou echter nog meer dan 10 jaar duren vooraleer met de aanleg van de Zuiderdokken werd gestart na bekrachtiging van het ontwerp van de ontwikkelingsmaatschappij S.A. du Sud d’Anvers bij K.B. van 18 september 1875.

Wat betreft hefwerktuigen bestond er weinig materiaal. Er werden tot het einde van de jaren 1870 alleen een vijftal handkranen gebruikt.

 

2 | DE REDE TOT 1877 EN DE NIEUWE SCHELDEKAAIEN VANAF 1877

De vroegere Scheldekaaien strekten zich voor 1877 uit van de citadel, het zgn. Zuidkasteel (het Sint-Michielsbastion aan de Arsenaalstraat) tot aan de Kattendijksluis en ze volgden door uitspringende “werven” een onregelmatig patroon, waarbij ze onderbroken door de toegang tot vier vlieten die bij eb droogvielen en vrijwel alleen geschikt waren voor de binnenvaart.

In 1870 richtte de Minister van Openbare Werken een commissie op die een algemeen plan moest opmaken voor de bouw langs de rechter Schelde-oever van nieuwe kaaien. Na de wettelijke bekrachtiging in 1874 van conventies aangaande onder meer de verdeling van de kosten, keurde eind 1875 minister A. Beernaert het bestek goed voor het slopen van de bestaande kaaimuren en steigers buiten de nieuwe rooilijn, het bouwen van 3,5 km nieuwe kaaimuren en tal van andere werken, zoals het graven van Zuiderdokken. De aanbesteding voor deze werken had plaats einde mei 1876. Geen enkele bieding schonk voldoening. Na aanpassing van het bestek vond in januari 1878 een nieuwe aanbesteding plaats.

De werken werden gegund aan de door hun aanleg van het Suezkanaal (1869) zeer ervaren aannemers Couvreux et Hersent. De werken, verdeeld in vier secties, gestart op 4 mei 1877. De eerste sectie werd ook het eerst afgewerkt en op 1 januari 1882 aan de stad overgedragen omdat deze de Zuiderdokken omvatte, nodig om er de binnenschepen uit de vlieten naar te evacueren.

Op 26 juni 1885 werden de voltooide kaaien ingehuldigd door Koning Leopold II en Koningin Maria-Henrietta. Naarmate de kaaisecties aan de stad overgedragen werden, kon men deze geleidelijk uitrusten met afdaken, hydraulische walkranen, kaapstanders, meerdere evenwijdige treinsporen, enz…

 

3 | DE URBANISATIE VAN HET ZUID

De ontwikkeling van de nieuwe wijk Antwerpen-Zuid kan niet los worden gezien van de verbetering van de haveninstallaties langs de rede. Reeds in 1869 werd bij de verkoop aan de Duitse bankier Strousberg bepaald dat de citadel moest worden gesloopt en op de vrijgekomen terreinen een nieuwe stadswijk met een havengebied moest worden aangelegd. De koper moest een terrein aan het Rijk terug te geven, bestemd voor de bouw van een nieuw  spoorwegstation. De eerste houweelslag tot het afbreken van de vesting (Zuidkasteel) zou pas worden gegeven op 17 augustus 1874. De S.A. du Sud d’Anvers die uiteindelijk de terreinen verwierf, was voor de helft eigendom van de Stad, die ruime inspraak had in het aanlegplan van de nieuwe wijk.

De onmiddellijke omgeving van de in 1968 de gedempte Zuiderdokken en de Schelde was er in hoofdzaak voor havengebonden bedrijven, maar ook een suikerfabriek en vismijn kregen er een geschikte plaats. Het stratenplan is geometrisch, maar wordt doorsneden door enkele schuine straten met rails, zodat de goederentreinen langs de Scheldekaaien geen tijdverlies zouden hebben bij het wachten voor de gesloten brug over het benedenhoofd (rivierkant) van de sluis van de Zuiderdokken. Langs de lus door die schuine straten en over de brug van het bovenhoofd (dokzijde) konden treinen ongehinderd verder rijden van en naar het nabijliggend Zuidstation.

De straten aan de overzijde van de dokken werden voornamelijk aangelegd als woonstraten, waarvan het patroon geïnspireerd is op de Franse stedenbouwkundige opvattingen van die tijd, het scheppen van boulevards met fraaie perspectiefzichten op monumenten, zoals het gedenkteken “Vrijmaking der Schelde” op het Marnixplein, het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten en het Zuidstation (gesloopt in 1969). Het zijn meteen strategische opstelplaatsen voor politie en leger ter beteugeling van eventuele volksopstanden. Merkwaardig is dat het Zuiderpershuis, het vierde groot imposant “monument” van Antwerpen-Zuid, niet op zo’n aslijn staat.

Op sommige plaatsen vertoont de bebouwing omheen de Zuiderdokken (vooral aan de Vlaamsekaai) een zich herhalend schema in de huizenblokken. Aan de Gillisplaats werd de Waterpoort uit 1624, in 1936 vanuit de binnenstad steen per steen afgebroken, heropgebouwd. Opvallend aan de Vlaamsekaai is het middengedeelte, opgevat als een monumentaal, symmetrisch uitgewerkt complex van woningen en pakhuizen.

Voor de Zuiderdokken werd aanvankelijk een heel andere vorm (en locatie) voorzien dan de uitgevoerde.  Er werd rekening gehouden met de 66 meter lange Rijnschepen (die uiteindelijk naar de noordelijke dokken verwezen werden). De oorspronkelijk voorziene enorme waterplas tussen de Bovilarplaats en het Kiel (in de vorm van een gestileerde hand met vier vingers) verviel. Het uitgevoerd ontwerp door de S.A. du Sud d’Anvers (van 2 september 1874) is een geheel van drie dokken, van noord naar zuid het Kooldok, het Schippersdok met sluis en zwaaikom en het Steendok (samen circa 4 hectaren), vrijwel evenwijdig met de Schelde. Een aantal straatnamen in de omgeving verwijzen naar de verdwenen burcht.

 

4 | ANTWERPEN-ZUID, EEN ARCHITECTONISCH OPENLUCHTMUSEUM

Het Zuiderpershuis is geen geïsoleerd monument. In de omgeving staan tal van opmerkelijke architectuurcreaties. Antwerpen-Zuid is eigenlijk een echt openluchtmuseum.

Neem bijvoorbeeld de Vlaamsekaai. De oostelijke bebouwing is hier vrij gaaf behouden en is exemplarisch voor de kleurrijke neotraditionele stijl, die het midden houdt tussen neo-Vlaamse renaissance en neogotiek. Deze schilderachtige bebouwing van het huizenfront tussen Scheldestraat en Gillisplaats, daterend van omstreeks 1880-1890, werd destijds erg gewaardeerd, vermits men wat uitgekeken was op de bepleisterde gevelwanden, beïnvloed door de Franse traditie. Interessant is de compositie van zes groepen van telkens vier huizen, gerealiseerd in opdracht van Baron de Senzeilles naar ontwerp van de Brusselse bouwmeester J.V. Delpierre. Het grootste gedeelte werd als stadsgezicht beschermd.

Minder homogeen maar zeer opmerkelijk is het geheel van pakhuizen aan de Waalse Kaai 25-27 (behorend  tot de Noordnatie) en voormalige pakhuis Vlaanderen (Waalse Kaai 46-48 /  Verviersstraat 17-19). Het eerstgenoemd geheel dateert van 1887 en bezit een draagstructuur met gietijzeren kolommen. Lange jaren was hier de “Paradox” gelegen, een feestzaal die tot ver buiten Antwerpen bekend was. Het tweede pakhuis, het huidige “FotoMuseum”, dateert van 1911 en werd ontworpen door H. Van Dijk. Achter eerder traditionele gevels bevindt zich een opmerkelijke vroege constructie in gewapend beton, ter plaatse gestort volgens het systeem Hennebique. Ook het M HKA (Museum voor Hedendaagse Kunst Antwerpen) is als overbuur van het Zuiderpershuis sinds 1987 gehuisvest in het gerenoveerd pakhuis, met name “La Nationale”.

Een opmerkelijk herkenningspunt in de wijk is ook de reeds eerder vermelde Waterpoort (Gillisplaats), in 1624 opgericht aan de Vlasmarkt als deel van de stadsmuur die de Scheldeoever afsloot. Bij de rechttrekking van de kaaien (1877-1885) werd de toen vrijstaande poort op de overwelfde Sint-Jansvliet geplaatst. De werken aan de Scheldetunnel veroorzaakten in 1936 een nieuwe verplaatsing van deze naar antieke triomfboog uitgewerkte poort. Dit is een monument, waarvan vermoedelijk P.P.Rubens een mede-ontwerper was, naast Huybrecht van den Eynde en Hans van Mildert die de scheppers waren van de meeste beeldhouwwerken: aan de zijde van de Schelde rust de riviergod Scaldis, aan de stadszijde pronkt het wapen van de Spaanse koning Filips IV.

Pronkstuk van de Zuidwijk blijft het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten aan de Leopold De Waelplaats, tussen 1877 en 1884 ontworpen en opengesteld in 1890. De architectuur, een indrukwekkende, op de klassieke oudheid geïnspireerde tempelarchitectuur, is een opmerkelijk compromis geworden tussen twee ingediende wedstrijdontwerpen. Het exterieur van het museum is vooral het ontwerp van Jan Jacob Winders, terwijl de indeling en binneninrichting vooral van de hand van Hendrik Frans Van Dijk. Bij veel van de toegepaste technieken (centrale verwarming, indirecte verlichting, beveiligingssysteem) en ontwerpprincipes (verheven ligging, enorme zuilenportiek, gevelbekroningen met bronzen beeldengroepen, enz.) lieten de ontwerpers zich inspireren door buitenlandse musea die zij ontdekt hadden tijdens hun studiereizen.

In de omgeving van het museum staan zeer opmerkelijke gebouwen, zowel in eclectische stijl of laat 19de eeuwse “mengstijl”, zoals de voormalige Rijkshandelshogeschool (Schildersstraat), als creaties in Art Nouveau-stijl. Topwerken van dit laatste genre zijn  wellicht het voormalige Liberale Volkshuis “Help U Zelve” in de Volkstraat (een ontwerp van Jan Van Asperen, wellicht in samenwerking met Emiel Van Averbeke) en het huis “De Vijf Werelddelen (hoek Schildersstraat en Plaatsnijderstraat).

De Zuidwijk bevat niet alleen merkwaardige oude architectuur maar is ook de biotoop van waardevolle nieuwe architectuur. Hedendaagse klassiekers zijn het “gestreepte” hoekgebouw “Van Roosmalen” (hoek Sint-Michielskaai en Goede Hoopstraat), in 1985 ontworpen door architect B. Van Reeth  en de voormalige galerij Ronny Van de Velde (IJzerenpoortstraat 3), ontworpen in 1988-1990 door architect Georges Baines. Dergelijke creaties waren erg spraakmakend en zouden uitgroeien tot stimuli voor heel wat hedendaagse architectuurcreaties, die de Zuidbuurt een nieuwe dynamiek verleenden.

 

5 | WATERPERSHUIZEN TE ANTWERPEN

In deze periode waren industriële toepassingen van elektriciteit schaars. Stoom, gas en perslucht vormden enkele van de energiedragers. Drijfkracht door middel van koud water onder hoge druk gebracht in een “pershuis” is er ook één van. Dit Engels systeem, voor het eerst ingezet in 1846, droeg in aanzienlijke mate bij tot de opgang van Antwerpen als wereldhaven.

Op het moment dat Antwerpen kiest voor waterkracht zoals in Engeland, draaien in Duitsland alle toestellen op elektriciteit.

In Antwerpen werden er in de periode 1865-1904 acht pershuizen opgericht. Volgens onze informatie werd ook in Gent (op beperkte schaal) geëxperimenteerd met waterkracht, maar dit werd nog niet ten gronde onderzocht. In Antwerpen zijn drie pershuizen behouden: het Noorderpershuis (1877-1878) aan de oostkaai van het Kattendijkdok, het links van het stapelhuis Sint-Felix gelegen kleine (privé)pershuis (1885) aan de Oude Leeuwenrui 27 (in functie van de magazijnen Sint-Felix, Rubens-Noord en Rubens-Zuid, inwendig gesloopt in 1932) en het Zuiderpershuis (1882-1883) aan de Waalsekaai 14.

Het was de Compagnie des Docks-Entrepôts d’Anvers die in haar grootste pakhuis, het Koninklijk Stapelhuis, in 1865 een hydraulische centrale inrichtte en enkele met perswater bewogen hefwerktuigen installeerde. Het uitbatingssaldo was positief en het enthousiasme groot en de toepassing van hydraulische drijfkracht voor gans de haven werd besproken.

In feite kwamen twee energiesystemen in aanmerking voor gebruik in de Antwerpse haven: stoomkracht, die ingezet kon worden voor kranen, of waterdruk waarmee kranen maar ook kaapstanders, bruggen en sluizen konden worden bediend. In 1877 werd daarom voor het waterdruksysteem gekozen, dat bovendien geen brandgevaar inhield.

Intussen had de staat sinds 1873 aan het spoorwegstation Antwerpen-Dokken een pershuis ingericht voor 46 kranen en 30 kaapstanders. Naast de hoger genoemde pershuizen waren er nog het pershuis “Zuidstation” (gebouwd 1896-1898), maar waarvan de installaties niet geïnstalleerd werden en dus nooit hebben gewerkt wegens de voorkeur voor elektrische installaties); verder was er de hydraulische fabriek “Hydro-Electrique Anversoise” (1893-1894), palend aan de noordelijke kant van het Zuiderpershuis, die een eigen pershuis bouwde. Tussen 1894 en 1900 leverde ze het perswater voor het aandrijven van de dynamo’s in drie elektrische onderstations in de binnenstad; tenslotte werd in 1904-1906 een pershuis gebouwd aan kaai nr. 57 van het Amerikadok, , met een net van circa 5 km leidingen er rond.

Het eerst ingerichte pershuis verdween ook het eerst bij de verwoestende brand in het Koninklijk Stapelhuis op 5 juni 1901. Bij de heropbouw werd resoluut voor elektriciteit gekozen als drijfkracht.

De twee pershuizen die het langst actief bleven, waren enerzijds het Noorderpershuis (van 1878 tot 1975), dat de havenwerktuigen van de dokken ten zuiden van de Royerssluis en Lefebvredok bediende met een leidingnet van 24 km lang, anderzijds het Zuiderpershuis (van 1883 tot 1977), dat de hydraulische tuigen langs de Scheldekaaien en de Nassaubrug bevoorraadde langs 15 km leidingen.

Tussen 1878 en 1912 kocht de Stad Antwerpen 335 op rails verplaatsbare hydraulische walkranen van 1,5 en 2 ton. Deze waren goedkoper in uitbating en onderhoud dan stoomkranen en minder gevoelig aan sabotage en stakingen door machinisten. De laatste 34 walkranen werden op 1 januari 1975 buiten dienst gesteld. Twee modellen werden vier maanden later als industrieel erfgoed ter hoogte van het noorderwandelterras aan het Steen neergezet en één kraan werd verkocht aan het Maritiem Museum in Rotterdam en verliet Antwerpen in 1985.

Naast die walkranen werkten in Antwerpen zwaardere vaste hydraulische hefwerktuigen, waaronder een hijsbok van 120 ton. Elektrische kranen werden in Antwerpen geïntroduceerd in 1908 en vanaf 1930 overtroffen deze kranen in aantal de (toen 291) hydraulische kranen.

 

6 | WATER ALS OVERBRENGER VAN ENERGIE

De hydraulische technologie voor beweging van hefwerktuigen door middel van onder druk gezet koud water werd ontwikkeld vanaf ongeveer 1850. De nieuwe hefwerktuigen waren uitvindingen van ingenieur Sir. W.G. Armstrong (1810-1900). Vanaf 1846 dreef hij de door hem ontwikkelde hijswerktuigen aan met perswater, afkomstig van een watertoren. Maar vijf jaar later vond hij de accumulator of “vergaarder” uit, waarmee hij zijn systeem naar talrijke havens kon exporteren.

Een accumulator is een soort van waterpers, zoals in 1653 uitgevonden door Blaise Pascal (wetenschapper, wiskundige en filosoof 1623). Deze bewees daarmee dat de druk uitgeoefend op een vloeistof zich in alle richtingen gelijkmatig voortplant. Het volstaat dus om in een gesloten hydraulisch systeem op één plaats een aanzienlijke druk uit te oefenen door een zuiger in een pompcilinder, om die druk zonder veel verlies elders in het systeem af te kunnen tappen. In toepassing hiervan bouwde de Engelse ingenieur Bramah in 1797 de eerste industriële waterpers, tot ver in de 20ste eeuw toegepast voor het samenpersen van bijvoorbeeld wol en katoen of om olie uit zaden te drukken.

Bij de accumulator van Armstrong (1850) wordt een kleine hoeveelheid water (ca. 1,5 m³) door een pomp onder druk gezet in een verticaal opgestelde cilinder. De inhoud ervan kan verkleind worden door het zakken van een met ballast verzwaarde zuiger. Het langs onderaan weggestuwde perswater werd als drijfkracht via zware ondergrondse leidingen naar de haveninstallaties gevoerd. Als werkingsdruk gold in Antwerpen een werkingsdruk van ca. 50 bar (kg/cm²). Veiligheidshalve zijn in het Zuiderpershuis twee accumulatoren geplaatst. De zuigers in de twee accumulatoren van het Zuiderpershuis hebben een diameter van 50,75 cm zodat eigen gewicht en ballast oorspronkelijk samen 99,45 ton moesten wegen.

Het systeem is te vergelijken met een vertikaal gehouden fietspomp, waar onderaan water ingeduwd wordt, waardoor de zuiger gaat stijgen en ook het handvat. Deze laatste is te vergelijken met de ballastkist van een accumulator. In de bovenste stand gekomen werd via een overbrengingssysteem de perspomp stilgelegd. Als de zuiger weer wat gezakt was door gebruik van perswater, werd de perspomp automatisch weer in gang gezet.

 

7 | ONTWERP EN UITVOERING VAN HET ZUIDERPERSHUIS

Door de snelle groei van de haven was het Noorderpershuis al gauw ontoereikend en werd reeds in 1879 de inplanting beslist van een centrale aan de nieuwe Zuiderdokken. In 1882-1883 werd het Zuiderpershuis opgericht op een terrein van meer dan 1500 m², maar met  (uit besparingsoverwegingen) een geringe gevelbreedte van 14,50 meter.

Het Zuiderpershuis werd ontworpen door ir. Paul De Wit (1846-1888), onderingenieur in stadsdienst en bekwaam medewerker van hoofdingenieur-directeur Gustave Royers.
Hij was belast  met de technische uitrusting en voltooide pas einde 1881 het lastenkohier voor de machines. Het plan bij ontwerp en bestek voor de bouwwerken (van 4 tot 11 augustus 1881) wijkt slechts in details af van de uitvoering. Eerstgenoemde is correct afgebeeld en gecommentarieerd in “l’Emulation” van 1887, op naam van architect Ernest Dieltiens (1848-1920). Aan de laatste wordt dus het uitgevoerde ontwerp van het voorgebouw toegeschreven. Hierover blijven echter bepaalde discussies bestaan. De samenwerking tussen een ingenieur en een architect behoorde tot de typische geplogenheden van de 19de eeuwse bouwpraktijk.

De aanneming betrof twee gebouwen, enerzijds het gebouw uitgevend op de Waalsekaai met de machinezaal, stoomketelhal en schoorsteen, anderzijds het gebouw in de Timmerwerfstraat met de woning van de ambtenaar, gelast met het “bestuur van toestellen” en de woning van de hoofdmachinist, uitgevend op de een gemeenschappelijke binnenkoer met werkplaatsen.

De kosten voor de oprichting werden voor 208.264,31 fr. toegewezen aan R.Hargot uit Sint-Gillis (Brussel). Uiteindelijk liep zijn rekening door het uitvoeren van extra meerwerken op tot 264.114,99 fr. Het gebouw werd in 1883 bedrijfsklaar gemaakt met vijf stoomketels (De Nayer & C°,t Willebroek) en met twee compound stoommachines van elk 200 pk (147 kW) met twee tweetrapzuigerspompen (Soc. de la Meuse, Luik). De grote haast bij de oprichting en afwerking heeft de stad veel gekost en het rendement van de eerste jaren was ondermaats. Toen de Zuiderdokken voltooid waren, lagen er immers nog geen ondergrondse ijzeren perswaterleidingen. Tijdens de eerste jaren werd het Zuiderpershuis ingezet voor het draaien van de drie bruggen over de nabijgelegen dokken. Op zijn hoogtepunt bediende het pershuis zo’n 164 walkranen, 8 bruggen, 6 sluisdeuren, 3 rioolschuiven en een dertigtal kaapstanders. Het bleef operationeel tot midden 1977, toen werd een watertank met pomp geïnstalleerd bij het laatste tuig (de Nassaubrug uit 1912, gelegen tussen Willem- en Bonapartedok), dat ervan afhankelijk was. In 1979 werd het hele complex beschermd als monument.

 

8 | MEER OVER DE STOOMKETELS EN DE STOOMMACHINES, DE WATERTOEVOER NAAR DE ACCUMULATOREN EN DE WERKING VAN DE HAVENWERKTUIGEN

Het hart van het pershuis waren de stoomketels en stoommachines, waarvan niets is overgebleven. In vijf stoomketels, gevat in gemetselde massieven, werd drinkwater door warmtetoevoer omgezet in stoom en aandrijving. Voor een grotere capaciteit leverde de Willebroekse ketelbouwer De Nayer & C° in 1892 nog twee bijkomende ketels, later aangevuld met een modernere Lancashire-ketel.

De stoomleidingen waren aangesloten op twee compound stoommachines die in staat waren om per minuut 1820 liter brak dokwater via een hogedrukpomp op de vereiste druk te brengen. De stoommachines werkten met twee cilinders, één op hoge en één op lage druk. De expansieverdeling over twee cilinders beperkte het warmteverlies en betekende een arbeidswinst. De beweging van de zuigerstang leverde drijfkracht aan de drijfstang van de pomp en via een krukas aan het vliegwiel. Beide machines beschikten over een regelinstrument om de gebruikte stoom af te voeren in open lucht of naar een condensator opgesteld in de kelder. De machines dreven ook twee voedingspompen aan die dokwater (uit het Kooldok) opstuwden naar het waterreservoir. Het betrof een grote metalen vergaarbak steunend op gietijzeren zuilen en opgesteld in de ketelzaal. Het water ging van hieruit naar de hogedrukpomp met een differentiaalsysteem waardoor een hogere druk bereikt werd en de verdringing gebeurde door een heen- en weergaande plunjer.

Het water kwam onder druk van ca. 50 atmosfeer in de cilinder van de accumulator terecht. Een zuiger dreef hierbij, afhankelijk van het toegevoerde of afgenomen drukwater, op en neer in de cilinder. Bovenaan was de zuigerstaaf met een juk verbonden aan de 7 meter hoge ballastkist (een tegengewicht van ca. 100 ton), die door de werking rond en over de centrale cilinder bewoog (als het handvat van een fietspomp). Wanneer de accumulator zijn hoogste punt bereikte, schakelde het systeem uit. Daartoe was een kleine stoommachine onafhankelijk opgesteld en deze beheerste de werking van de luchtpomp en de koudwatercirculatie, zodat de cilinders luchtledig werden. Daalde het waterpeil in de accumulator, dan kwam na enkele omwentelingen het geheel terug in werking. De op- en neergaande beweging van de ballistkist gebeurde héél traag.

De hydraulische energie stroomde dan door het leidingennet naar de verbruiksmachines, opgesteld langs de Scheldekaaien van het Zuidstation tot het Bonapartesluis en rond de kaaien van de Zuiderdokken. Voor de Noorderdokken zorgde het Noorderpershuis en dat aan kaai 57.

 

9 | ARCHITECTUUR VAN HET ACCUMULATORENGEBOUW

Het nieuwe dokkenlandschap werd verfraaid door de imposante, in neorenaissancestijl en eclectische stijl uitgevoerde architectuur van het Zuiderpershuis. Aan het einde van de 19de eeuw kregen ook industrie- en functionele nutsgebouwen een esthetisch voorkomen en een vertrouwde architectonische vorm. Boven de massieve onderbouw, uitgevoerd in ruw gekapte blokken of ‘rustica’ uit grijze natuursteen (blauwe hardsteen, afkomstig uit verschillende Belgische steengroeven) verheffen zich twee onderling verbonden cilindrische torens. Deze torens herbergen elk één vormbepalende accumulator en ze zijn voorzien van een zware vierkante kroonlijst die, net als de gevel zelf, in het midden terugspringt, maar doorloopt. Daarboven staan twee kleinere torens in witte steen (uit Gobertange) en blauwe hardsteen, bekroond door een stenen koepel met het uitzicht van een halve bol in natuursteen, in tegenstelling tot het ontwerp voorzien van ribben, mogelijks refererend naar de zware monoliet met vreemde ‘oren’, geplaatst op het graf van Theodorik de Grote in Ravenna.

Beide cilindervormige torens zijn gevat tussen opvallende zuilen, die enkel aan de gevelvoorzijde doorsneden worden door horizontale geledingen. Drie ervan worden tussen de zuilen onderbroken door smalle hoge raamomlijstingen, die doen denken aan schietgaten. Deze vormentaal vertoont een sterke gelijkenis met deze van de zuilen, die voorkomen in de centraal opgerichte directeurswoning in het zoutmijncomplex in Arc-et-Senans (Frankrijk), in 1775-1779 opgericht naar ontwerp van C.N.Ledoux. Boven elke smalle verticale doorbreking bevindt zich een rond venster met zware omlijsting, versierd met vier wiggen.

De zeer zelden gebruikte dubbele eikenhouten deur is sterk inspringend gevat in een zware trapeziumvormige omlijsting, met indrukwekkend fronton voorzien van een leeuwenkop. De leeuw als symbool van de kracht vervangt mogelijks het meer dan levensgrote beeld van de Griekse held Hercules of Heracles (bij de Romeinen) op het ontwerpplan. Vreemd is de centraal uit de gevel vooruitspringende steen. Mogelijks is deze bedoeld als sokkel voor een weggevallen stadswapen. De onderste gedeelten van de zijgevels van de voorbouw zijn in baksteen, wat logisch is, aangezien het gebouw langs weerszijden ging worden ingebouwd. De achtergevel van de voorbouw is soberder van vorm en sluit aan op de vierkante machinezaal, voorzien van een grote lichtkap. In 1884 werd elke toren  bekroond met een bundel zigzagvormige bliksemafleiders, op te vatten als een decoratief en tegelijk als een functioneel element, namelijk om de centrale te behoeden voor blikseminval.

Er dient benadrukt te worden dat het hele binnenwerk, de kern van het gebouw, volledig in baksteen werd uitgevoerd.

Deze accumulatoren zijn de enige behouden exemplaren van alle Antwerpse pershuizen. Met uitzonderling van de accumulatoren in de machinezaal van scheepslift 2 en 3 langs het Canal du Centre na (opgenomen op de UNESCO- Lijst van het Werelderfgoed !) zijn het ook de enig bewaarde exemplaren in België.

 

10 | DE ANDERE DELEN VAN HET ZUIDERPERSHUIS (I)

Naast de accumulatoren bewaart het Zuiderpershuis tot op vandaag nog tal van andere interessante roerende overblijfselen en technische installaties.

• DE KETTINGGLOEIOVEN

In de kettinggloeioven, gesitueerd in de spie tussen de hangar en de twee stoomketelruimten,  vlakbij de voet van de wegens bouwvalligheid in november 1984 gesloopte, 35 meter hoge  schoorsteen, dienden de hijskettingen van de hydraulische kranen  om de 600 werkuren te worden uitgegloeid. De “uitgloeioven” is er een van het continu-doorvoertype.

• DE SMIDSE

In de nog intact behouden smidse is de sfeer van het voormalige Zuiderpershuis misschien het beste bewaard. De smidse bevindt zich linksachter in het gebouwencomplex met ateliers, uitgevend op de binnenkoer en  gesitueerd tegenover het ketelkuis, kettinggloeioven en magazijn.
Vooraan (tegen de muur langs Leuvenstraat) was een smidsevuur in openlucht. Via een werkplaats, vroeger uitgerust met een lasplaats en branderij, bereikt men de eigenlijke smidse. In de gloriejaren (het begin van de twintigste eeuw) controleerden en herstelden hier vier smeden en hun helpers de talrijke gesmede hijskettingen. De smidse is uitgerust met verschillende smidsevuren en een indrukwekkend aanbeeld en een pneumatische smeedhamer.

• DE PASWERKERIJ

Rechts van de smidse is een ruime diepe werkplaats, de vroegere “paswerkerij”, uitgerust met een grote schaafbanken en een geglaasd bureeltje, uitgevend op de werkplaats. Wie naar de zoldering kijkt zal in diverse aandrijfwielen opmerken van de vroeger afzonderlijk (via drijfriemen) voorbewogen machines.

• DE DRAAIERIJ

Rechts van de paswerkerij bevindt zich de “draaierij”, maar de heden afgescheiden ruimte (ingericht als vergaderzaal) liep vroeger ineen met de paswerkerij.

• “HET MUSEUM”

Wat nu “het kleine museum” genoemd wordt omwille van verscheidene grote bewaarde (maar bijeengeschoven) machines uit de beginjaren van het pershuis, was vroeger een deel van de grote “draaierij”. Behouden zijn onder meer een radiaalboormachine en twee grote draaibanken, werktuigmachines uit 1883. Deze grote werktuigen werden tot bij de ontruiming van deze werkplaats in 1984 regelmatig gebruikt en nadien (in functie van plaatswinst) bijeen geschoven. Een kleine schaafbank (uit 1882, vermeld op de beitelhouder)  werd in 1984 afgevoerd naar de “Collectie Industrieel Erfgoed” van het Nationaal Scheepvaartmuseum (heden MAS), maar helaas recentelijk (in 2008) verschroot.

• DE BIJKOMENDE STOOKPLAATS

Dwars op de eerste ketelzaal plande men in 1891 een bijkomende stookplaats met drie stoomketels en een kolenopslagplaats.

• "DE HANGAR"

Omstreeks 1900 werd langs de huidige Leuvenstraat een ruime stapelplaats opgericht, gebouwd tegen de nieuwe stoomketelzaal. In de opslagplaats waren kettingrekken voorzien, een loodgieterijwerkplaats. Heden worden in deze stemmige ruimten voorzien van behouden houten en metalen spanten tentoonstellingen diverse kleinschalige manifestaties georganiseerd.

 

11 | DE ANDERE DELEN VAN HET ZUIDERPERSHUIS (II)

• BEWONING EN ADMINISTRATIE

De gebouwen voor administratie en bewoning langs de Timmerwerfstraat werden uitgevoerd in neo-Vlaamse renaissancestijl, naar een ontwerp van P. De Wit en ir. G. Royers. Opvallend is de overvloed aan materiaal in de twee aaneensluitende gevels, zoals baksteen, blauwe hardsteen, witte steen van Savonnière. Let ook op hogerop getrokken en luxueus uitgewerkte topgevel van het huis rechts (van de ingenieur) en op twee bijzonder fraaie erkers op de eerste verdieping van de huizen, van waaruit men het straatleven en het Kooldok kon gadeslaan.

Opmerkelijk is het verschil tussen de rijkere rechtergevel van de directiewoning en de linkergevel van gecombineerde woning met burelen en toegangspoort. De ongelijke behandeling is ook doorgetrokken in het binnenontwerp, zowel in de grootte van de vertrekken als in de decoratie en afwerking.

Typisch voor de dienstwoning is de bureelruimte van de machinist (straatzijde) gescheiden door een kleine gang van de achterliggende keuken met uitzicht op de binnenkoer.

De dubbele toegangspoort, leidend naar de binnenkoer diende als algemeen gebruikte toegang tot het Zuiderpershuis.

 

12 | DE ANDERE DELEN VAN HET ZUIDERPERSHUIS (III)

• HET VERBANDHUIS

Dit gebouwtje behoorde oorspronkelijk niet tot het pershuis, maar werd later opgenomen in het complex. Het verbandhuis, noodzakelijk om de havenarbeiders die tijdens hun werk gewond werden, te verzorgen (in afwachting van eventuele overbrenging naar een ziekenhuis), werd na heel wat politiek getouwtrek en uitstel in 1898-1899 opgericht. Een dergelijk verbandhuis bestond reeds voor het noordelijk havengebied in de Bordeauxstraat.

Na verloop van tijd werd het verbandhuis overgedragen aan de Commissie van Openbare Onderstand (voorloper van het OCMW) en daarna aan de stad. In 1938 wil het bestuur van havenwerktuigen het ombouwen tot bureel voor ingenieur Clerckx. Daarvoor moeten diverse werken uitgevoerd te worden: nieuwe schuiframen, bezetten van de buitenmuren tussen het houten vakwerk, vervangen van een stenen vloer door een houten vloer met linoleum te bekleden en een nieuwe centrale verwarming, gevoed door het pershuis.

Na een langdurige periode van leegstand en aftakeling werd het door de volgehouden inspanningen van vzw Zuiderpershuis gerestaureerd en wordt het gebouwtje heden voor diverse culturele doeleinden benut.

 

13 | OVER DE PLATTEGROND VAN HET ZUIDERPERSHUIS

De organisatie van het complex is geconcipieerd op twee assen. Dit is af te lezen op het grondplan van het complex. Het is een weerspiegeling van het gescheiden werkproces dat ingenieur Royers aanhing. Hierbij worden de ketel- en machinezalen zoveel mogelijk afgezonderd van de werkplaatsen, de administratie met bewoning en aanpalende schrijnwerkerij.

Op de eerste as liggen achtereenvolgens de accumulatorenkamer, de machinezaal, de stoomketelzaal met een 30 meter hoge schoorsteen. Parallel hieraan ligt een kolenmagazijn en olieopslagplaats. De ketelzaal en de magazijnen zijn gescheiden door een op de binnenkoer uitgevende gang, vooral gebruikt voor de aanvoer per binnenschip tot aan het Kooldok aangevoerde steenkool. Deze kolen konden hier met walkranen gelost worden in spoorwagons, die via een aftakking van het spoor het Zuiderpershuis konden binnenrijden. Na het wegen van een wagon op de weegbrug werd de inhoud ter plaatse gelost en opgeslagen. Om dit transport te organiseren en te optimaliseren plande men een draaischijf met rangeersporen.

Op de tweede as situeren zich een brede overbouwde doorgang naar de binnenplaats, een woongebouw met administratieve afdelingen (op de verdiepingen) en een ruime directiewoning.

Een derde geheel wordt gevormd door de werkplaatsen: smederij, paswerkerij met terugwijkend gedeelte, mogelijks in functie van het voorzien rangeerspoor. Waarschijnlijker is dat het gebouw bij oplevering afweek van het ontwerpplan.

 

14 | NA DE UITBREIDINGSWERKEN VAN 1892

Naargelang de behoeften werden in de loop van de tijd regelmatig gebouwen toegevoegd en oude gebouwen aangepast of heringericht.

Zonder hier in detail te kunnen gaan, dient de omstreeks 1900 opgericht magazijn te worden vermeld, aangebouwd tegen de nieuwe stoomketelzaal, waarbij de boogvensters in de aanpalende muur werden dichtgemetseld.

Omstreeks 1910 werd een nieuwe weegbrug van 30 ton aangekocht bij Eugène Hurstel te Verviers en geplaatst in het nieuwere deel van de hangar. Verdere uitbreidingen die voor 1923 werden ondernomen, blijven beperkt tot de werkplaatsen en bergruimten. De gebouwen van de achterin liggende werkplaatsen werden doorgetrokken tot de opgehoogde scheidingsmuur met de Leuvenstraat. Na de uitvoering van de werken, vermeld op een plan uit 1923, krijgt het gebouw zijn definitief uitzicht. Een volgend gedateerd plan uit 1939 toont diverse, eerder kleinere aanpassingswerken.

Een drastische verandering in de exploitatie heeft plaats op het einde van de jaren 1950, wanneer plannen opduiken om de stoominstallatie te ontmantelen en te verkopen. De nodige waterdruk wordt vanaf 1 januari 1960 geleverd door vier elektrisch aangedreven centrifugaalpompen, die in het aanpalende elektriciteitswerkhuis (het voormalig gebouw van de Hydro-Electrique Anversoise) staan opgesteld. Het water wordt dan via een bovengrondse pijpleiding dwars door de gebouwen naar de accumulatoren gevoerd.

Gelukkig werd het voorontwerp van 1959, waarbij alleen woonhuizen en accumulatorenkamer aan de vernieuwingsdrift ontsnapten, niet doorgevoerd na de ontmanteling van de oude centrale in 1960. Zoals reeds vermeld bleef het Zuiderpershuis zijn functie als hydraulische centrale uitoefenen tot in het midden van 1977, uitsluitend voor de Nassaubrug (tot bij de uitrusting van de brug met een afzonderlijk waterreservoir).

 

15 | SOCIALE LEEFWERELD

• WERKOMSTANDIGHEDEN

De snelle economische ontwikkeling van de Antwerpse haven na 1850 had belangrijke maatschappelijke gevolgen. De woon- en arbeidsomstandigheden van de Antwerpse dokwerkers waren schrijnend. De meeste dokwerkers werkten als dagloners en leverden hard labeur op onregelmatige tijden. De aanwerving gebeurde tot ver in de 19de eeuw op straat en dus “in weer en wind”. Het aanbod aan ongeschoolde arbeidskrachten overtrof de vraag zodat het vaak (letterlijk) knokken was om voor één of een paar dagen aan werk te geraken. Vanaf ongeveer 1870 vond de aanwerving meer en meer plaats aan de toog van herbergen, met voorspelbare gevolgen.

Het werk zelf was bijzonder hard, niet alleen voor de sjouwers (van zakken van 50 tot 80 kg en méér), maar zeker ook voor de scheppers van graan en van (giftige) ertsen, waardoor deze laatsten vaak leden aan longaandoeningen, oog- en huidinfecties. Van enige vorm van beschutting of van schuilplaatsen was geen sprake, hetzelfde geldt voor degelijke kleedhokken en toiletten. Pas in 1909 werd in de haven van Antwerpen het eerste “Schuillokaal” geopend.

Van veiligheidsmaatregelen was er voor 1900 evenmin sprake, waardoor met de slechte staat van hijskranen, zelden gecontroleerde kabels en glibberige loopplanken voortdurend ongevallen gebeurden, in het bijzonder ’s nachts, mede door de zeer gebrekkige verlichting.

Het eerste “verbandhuis” voor gekwetste arbeiders werd in Antwerpen in de Bordeauxstraat opgericht in 1873, vooral onder druk van de publieke opinie. Een tweede verbandhuis kwam er eindelijk, na vertragingsmanoeuvres, aan de Waalsekaai in 1899.

Pas in 1903 werd de verzekering voor ongevallen verplicht. Voor de premie hield de patroon in den beginne meestal gewoon 2 procent van het loon af ! Procederen tegen misbruiken door een patroon was onbetaalbaar, duurde eindeloos lang en was vooral zo goed als kansloos door de heersende sociale tegenstellingen. Wettelijke beperkingen omtrent de arbeidsduur bestonden alleen maar op papier. Men werkte onregelmatig en zoveel men kon. Zondagsdienst was iets zeer gewoons.

Tegen deze miserabele omstandigheden moet de enorme plaag van het alcoholisme gesitueerd worden. “Verplicht” alcoholgebruik begon al in de herbergen als stouwersbazen dokwerkers aanwierven of na een shift uitbetaalden. Deze vorm van uitbuiting duurde tot in de 20ste  eeuw,  vermits de liberale stedelijke overheid de stouwersbazen, vaak partijgenoten, niet voor het hoofd wilde stoten. Er werd  zelfs lange tijd een deel van het loon in natura betaald (“nen halve frank voor een fles”), iets wat dokwerkers zo gewoon waren dat zij tegen de afschaffing van dit gebruik in 1876 protesteerden… Tegen het einde van de 19de eeuw verbeterde de toestand geleidelijk, onder meer met een wet op de openbare dronkenschap. Ook de generatie van socialisten kampte met veel moeite tegen het veralgemeend alcoholgebruik en tegen de extreme vormen van (zeer goedkope) vrouwen- en kinderarbeid. De taken voor vrouwen waren routineus en afstompend: zakken opensnijden, vrachten lossen, gescheurde zakken naaien, scheepsruimen reinigen, afborstelen van ongelooide, gezouten huiden, enz. Kinderen werden ingezet voor weerzinwekkende en gevaarlijke taken: kuisen van huiden, de hengsels bedienen die kranen en windassen in beweging zetten, schoonmaken van scheepsketels, rollen van vaten op de kaaien, enzovoort.

De wet van 1889 op de vrouwen- en kinderarbeid veranderde relatief weinig in de praktijk. Pas met de wet op de leerplicht in het begin van de 20ste eeuw kwam er zichtbaar verbetering. Dokwerkers verdienden iets meer dan industriearbeiders. Nadeel was dat elke vorm van vast basisloon onbestaande was. De mechanisatie van de havenarbeid werd met lede ogen aanschouwd en pogingen tot sabotage kwamen dan ook geregeld voor, maar ze werden zeer streng en genadeloos afgestraft.

Terwijl in industriële middens het syndicalisme reeds omstreeks 1875-1880 haar eerste resultaten boekte, zeker na de arbeidersopstanden in Wallonië in 1886, kwam in de Antwerpse haven de arbeidersbeweging pas moeizaam op gang na een indrukwekkende golf van stakingen voor het algemeen (meervoudig) stemrecht (wet van 1893), zeg maar vanaf omstreeks 1900. Allerlei initiatieven, o.m. van de socialisten, mislukten vaak omdat onvoldoende rekening gehouden werd met het algemeen analfabetisme van het havenproletariaat. De havenarbeiders, toegestroomd uit vele windstreken, vormden bovendien geen hechte clan en (wat even belangrijk is) zij werkten in steeds weer wisselende ploegen, wat de contacten om te staken of verzet te plegen niet bevorderde. De aantrekkingskracht van de vakbeweging in de haven bleef voor 1900 zeer miniem.

Een uitzondering hierop was het succes in de jaren 1890 van de “Onpartijdige Dokwerkersvereniging”, ook “Knopkensbond” genoemd. Deze werd gesteund door de katholieke kringen en door de in 1898 opgerichte liberale bond “Help U Zelve”. De socialistische ‘Kruiskensbond’ haalde haar achterstand in door op bepaalde vlakken samen te werken met liberalen. Er werden bescheiden successen geboekt, maar de sociale verworvenheden werden bij een algemene staking in 1900 door de patroons beantwoord met een “lock-out” die dramatische sociale gevolgen had en barre ellende teweegbracht.

In 1904 poogde de socialistische vakbeweging met het nieuwe orgaan “Willen is Kunnen” het tij te keren, terwijl de katholieken de “Antwerpse Dokkersbond” boven de doopvont hielden. In 1907 vond de beslissende strijd plaats tussen de socialistische bond en het patronaat aangaande een staking van de graanlossers. Het was hard tegen hard en omtrent de looneisen kwam een compromisoplossing uit de bus.

Doorheen de 20ste eeuw bouwden de vakbonden zich aangaande sociale conflicten in de haven uit tot stevige organisaties. In de jongste decennia en het neoliberale klimaat wordt de macht van de sociale partners vaak in vraag gesteld. Drukkingsgroepen kunnen hiervan getuigen.

• WOONOMSTANDIGHEDEN

De ellendige 19de eeuwse werkomstandigheden  werden nog verzwaard door de onmenswaardige woningen van het gros van het havenvolk. Men woonde in overvolle gangen en stegen, in vochtige, onverluchte en donkere beluikhuizen of kelders.

Het saneren van buurten betekende geen verbetering maar betrof vooral het slopen van ongezonde buurten voor de aanleg van rechtlijnige nieuwe winkelstraten. De Boeksteeg werd in die periode volledig afgebroken om een directe verbinding te maken tussen de binnenstad en het nieuwe Zuid. Bij de “stadsverfraaiingswerken” werd amper voorzien in vervangende huisvesting voor de ontheemden en de daklozen.

Sociale huisvesting in de 19de eeuw was onbestaande. Pas na 1900 (en vooral na de Eerste Wereldoorlog) kon de idee “iedere werkman zijn huis” geleidelijk in praktijk worden omgezet. Werken in de haven en wonen werden door de toegenomen mobiliteit meer losgekoppeld.

 

16 | HERBESTEMMING NA DE STILLEGGING VAN HET ZUIDERPERSHUIS

• INS

Het leegstaande en sterk verkommerde complex werd in 1984 betrokken door de Internationale Nieuwe Scene (INS), die het aanvankelijk gebruikte als een vaste repetitieruimte voor de tentproducties en die nadien uitgroeide tot een theaterzaal. Ondanks de hoge graad van aanpassingsvermogen van het theatergezelschap, bleek na een tijd dat, zo er niets werd gedaan aan lekkende daken, vermolmde balken, stukgeslagen ruiten, e.d., het gebouw onherroepelijk zou verloren gaan en als gevolg daarvan eventueel in handen zou vallen van speculanten die langzaam maar zeker het Zuiderkwartier inpalmden.

Tussen de INS en de stad Antwerpen, de eigenaar,  werd in 1987 een erfpacht van 50 jaar gesloten. Dit na bemiddeling van de Koning Boudewijnstichting, die de 'herbestemming van oude gebouwen' op dat moment hoog in het vaandel droeg. Voor deze erfpacht werd door de leden van de INS vzw een nieuwe vzw gesticht, vzw Zuiderpershuis, die dan als bouwheer kon optreden.

In deze erfpacht werd overeengekomen dat de vzw Zuiderpershuis:
- het gebouw zou restaureren,
- een schouwspelzaal met afhankelijkheden zou inrichten,
- een cultureel centrum zou opstarten.

Het Zuiderpershuis werd uiteindelijk gerestaureerd met grote soberheid en respect voor het buitengewone industriële karakter van het gebouw. Het uiteindelijke resultaat is zonder twijfel een verrijking voor het industriële erfgoed in Vlaanderen: een culturele inhoud werd gegeven aan de voormalige krachtcentrale. Het theatergezelschap exploreerde gedurende jaren de bespeelbaarheid van aal ruimten in het complex om het op de meest artistieke manier te benutten.

• HET ZUIDERPERSHUIS ALS WERELDCULTURENCENTRUM

De vzw Wereldculturencentrum Zuiderpershuis werd opgericht op 18 februari 1993 en bestond tot 2012.

Het WCC Zuiderpershuis was een podiumkunstenorganisatie met als doel de artistieke communicatie tussen westerse en niet-westerse culturen en gemeenschappen.
Dit doel wordt gerealiseerd via een continue jaarprogrammatie met de diversiteit en artistieke rijkdom van kunsten en cultuuruitingen uit heel de wereld, met het accent op de niet-westerse dimensie of de culturen uit het Zuiden.
Het betreft hier een breed spectrum van kwalitatief hoogwaardige, niet-commerciële, traditionele en actuele multidisciplinaire kunst- en cultuuruitingen evenals hedendaagse ontwikkelingen vanuit de traditie.
Daarnaast is cultuurontmoeting een sleutelbegrip in het beleid van het centrum waarbij nieuwe impulsen die uit de confrontatie en/of het samengaan van westerse en niet-westerse culturen voortkomen, gestimuleerd en gesteund worden.
Het filosofisch uitgangspunt voor dit samenwerken van niet-westerse en westerse culturen is de gelijkwaardigheid van culturen en individuen.
Het artistiek uitgangspunt is een streven naar artistieke kwaliteit en integriteit weliswaar met risico's, maar waarbij middelmatigheid steevast gemeden wordt en waarbij openheid en onderzoek een must zijn.  
Deze doelstelling wordt gerealiseerd in een schitterend industrieel-archeologisch monument, het Zuiderpershuis, waarbij inhoud (de niet-westerse culturen) en vorm (een voormalige fabriek met een onconventionele architectuur) wonderwel samengaan.

Toen WCC Zuiderpershuis werd opgedoekt, bleef de vzw Zuiderpershuis bestaan. Tot op de dag van vandaag werken zij een werking uit. Onze missie vind je op de webiste.

 

17 | DE RESTAURATIE VAN HET ZUIDERPERSHUIS

Algemene restauratieoptie

Het leegstaande en sterk verkommerde complex in 1984 werd betrokken door de theatergroep Internationale Nieuwe Scene (INS), die het gebruikte als een overwinteringplaats wanneer wegens het winterseizoen optreden in een tent niet meer haalbaar was.
Tussen de INS en de stad Antwerpen, eigenaar van het gebouw, werd in 1987 een erfpacht van 50 jaar gesloten. Daarin werd overeengekomen dat de INS het gebouw zou restaureren, er theaterruimtes in zou onderbrengen.
De vakafdeling Architectuur van de toenmalige Afdeling Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap (nu Team Conservatie- en Restauratietechnieken van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed) werd in 1987 bereid gevonden een restauratieontwerp op te maken. Beide partijen - bouwheer en ontwerpers - waren het eens, over het feit dat niet aan de monumentale eigenheid van het gebouw mocht worden geraakt. Het zou dus een zogenaamde karkasrestauratie worden, waarbij minimale toegevingen zouden worden gedaan naar comfort toe. Een klassieke theateruitrusting met vast opgesteld podium, theatertoren en loopbruggen was niet wenselijk vanuit het filosofische standpunt van het theatergezelschap.
De textuur van het gebouw, in casu de ruwe bakstenenmuren, de stalen dakspanten en het totale industriële uitzicht zouden het basisdecor vormen waarbinnen diverse podiumopstellingen mogelijk zouden zijn.
Deze minimumoptie vloeide ook voort uit het feit dat de vzw ZPH om het zacht uit te drukken zeer krap bij kas was, en dat zelf een subsidiëring van 80 % op het restauratieve gedeelte onvoldoende zou zijn om uit de kosten te geraken.

Fasering

Het oorspronkelijke restauratiedossier omvatte het ganse complex, maar werd uiteindelijk in 3 fasen opgesplitst. De voornaamste reden was uiteraard financieel; achteraf gezien bleek een fasering eveneens interessant daar het gebouw in gebruik was en een totale aanpak voor organisatorische problemen zou hebben gezorgd.

Opsplitsing

Het gebouwencomplex kan worden opgedeeld in welbepaalde entiteiten, zowel naar vorm als naar functie.
Vooreerst zijn er natuurlijk de 2 imposante torens, waarachter zich 3 machinezalen bevonden (met pompen, stoomketels, nu alle verdwenen). Achteraan deze zalen stond de schouw (helaas afgebroken in 1984) met aansluitende loodsen. Links van de torens bevindt zich het voormalige verbandhuis met daarachter een binnentuin, waarop de derde zaal uitgeeft.
Centraal lagen de schrijnwerkerij en sanitaire voorzieningen.
Rechts bevond zich de directeurswoning en het administratief gedeelte, waarachter een deels bebouwde binnentuin.
Achter deze tuin, en gescheiden van de rest van het complex door een binnenstraat, stond de smidse en het atelier waar alle herstellingen van machines en materiaal gebeurde.

Fase 1 (1992-1993)
In de eerste fase werden de imposante ketel- en machinezalen omgevormd tot spektakelruimtes. Daartoe diende de scheidingsmuur tussen de 2 grote zalen verwijderd, om zo één groot volume te bekomen. Dit was de enige grote ingreep op constructief vlak. De derde zaal werd de repetitieruimte. De zalen zijn bereikbaar vanuit de artiestenloges via een trap in de galerij. De verwarming geschiedt d.m.v. warme lucht, waardoor een snelle opwarming is verzekerd. In het midden, als schakel tussen de zalen en de administratie (voorzien in fase 2), fungeert de voormalige schrijnwerkerij als foyer, welke wordt bereikt via de hoofdingang aan de Waalsekaai. Een stalen trap leidt naar de verdieping waar zich een polyvalente zaal bevindt. Onder de nabijgelegen stookplaats bevindt zich een sanitaire kern. De verwarming met radiatoren maakt, mits enkele aanpassingen, gebruik van de bestaande installatie. De foyer met gelagzaal (naar ontwerp van architect Bob Van Reeth) is permanent geopend, om zo een continue relatie met de omgeving te vormen en te fungeren als multiculturele ontmoetingsplaats.

Fase 2 (1996 -1997)
De diverse activiteiten, vooral deze van het Wereldculturencentrum, opgestart na fase 1, kenden zo'n groot succes dat de loodsen gelegen achter de zaal en oorspronkelijk bedoeld als stapelplaats voor tenten, decors en andere theaterattributen, nu werden ingericht als nevenruimte voor kleinschalige activiteiten zoals tentoonstellingen, workshops e.d. Daartoe werd een stalen, deels beglaasde wand voorzien om de loodsen van de binnenstraat af te sluiten. Binnenin werd een sanitaire kern voorzien. De verwarming geschiedt door stralingspanelen, opgehangen aan de dakstructuur.
De voormalige directeurswoning herbergt nu de administratie van de verschillende vzw's met op de bovenste verdieping een gastenverblijf met douches en keuken. Dit gebouw wordt afzonderlijk verwarmd. De bouwvallige aanbouw op de binnenkoer werd eerder reeds gesloopt; nu is er een terras aangelegd en in een halfgedempte kelder is een vijver aangelegd.
De ateliers blijven hun functie behouden, maar nu worden er decors en rekwisieten in elkaar getimmerd en gelast. In de kleinere ruimtes worden opleidingen gegeven.
In de nog steeds volledig uitgeruste smidse worden aspirant-smeden ingewijd in de geheimen van de ijzerbewerking. Er gaan tevens poëzieavonden door.

Fase 3 (2007 - 2008)
In deze laatste restauratiefase werd het op de Waalsekaai gelegen voormalige verbandhuis omgevormd tot een promotionele, educatieve en onthaalruimte.
Het onderste gedeelte van het vakwerk in de achtergevel was volledig verrot en diende hersteld. De ramen werden vervangen, mits hergebruik van de ijzeren roeden en het hang- en sluitwerk.
Het gesneden voegwerk van de achtergevel kon grotendeels worden behouden. Het geknipte voegwerk van de straatgevel echter was grotendeels verdwenen en diende opnieuw aangebracht. Dit omhelsde naast het opvoegen ook het inkleuren van de baksteenvlakken.
De cementen vloertegels in de doorgang, keuken en inkom konden na zorgvuldige demontage worden hergebruikt. In de andere lokalen werden gelijkaardige tegels geplaatst. Alle deuren werden gedemonteerd, hersteld en teruggeplaatst.
De voornaamste ingreep bestond erin om de zoldervloer uit te breken en te vervangen door een verlaagde stalen constructie, waardoor de zolderruimte optimaal kan worden benut. Deze verdieping is bereikbaar door middel van een wenteltrap.
De elektrische en sanitaire installatie werd volledig vernieuwd, en er werd een centrale verwarming op aardgas voorzien.

Epiloog
De positieve reactie van het publiek op de eerste fase van de restauratie en de mogelijkheden die ontstonden door nog maar de helft van het complex in gebruik te nemen, hadden voor gevolg dat de relatie tussen bouwheer en subsidiërende overheden nog vlotter verliep dan in de eerste fase. Zeker in het licht van de heropleving van het Zuiderkwartier werd voor iedereen duidelijk wat een aantal gedreven individuen, die steeds hadden geloofd in de mogelijkheden van dit complex, met een minimum aan middelen konden bereiken.
Het moge duidelijk wezen dat de financiële inbreng van Vlaamse overheid, provincie en stad heeft geleid tot het behoud van een waardevol relict uit het industrieel verleden.
Het Zuiderpershuis is niet enkel gerestaureerd, maar, wat belangrijk is, het heeft een nieuwe bestemming gekregen die van wezenlijke betekenis is voor enerzijds het gebouw zelf, en anderzijds voor de gemeenschap en de omgeving.

 

18 | HET ZUIDERPERSHUIS ALS HEFBOOM VAN EEN DYNAMISCHE BUURT- EN STADSVERNIEUWING

Het succesvol behoud van het Zuiderpershuis en de uitstraling van deze unieke plek vormde ongetwijfeld een stimulans voor de herleving van de omstreeks 1970 ingeslapen omgeving, een buurt die vandaag een zeer florissant en trendy stuk stad is geworden, mede door de aanwezigheid van belangrijke nieuwe musea, waarbij gelukkig het effect van “gentrificatie” enigszins beperkt bleef.

De buurt blijft niet stilzitten. Het verder bestaan van traditionele Sinksenfoor op Vlaamsekaai en Waalsekaai, reeds vier decennia lang jaarlijks gehouden op de plaats van de gedempte dokken, komt de laatste jaren meer en meer onder druk te staan wegens vermeende overlast, parkeerproblemen, enz.  Er bestaan eigenlijk al sinds 1993 diverse plannen om de Zuiderdokken geheel of gedeeltelijk vrij te maken, met als doel er het wonen en de andere stedelijke functies in de 21ste eeuw nog aantrekkelijker te maken.

In de publicatie “Antwerpen, internationaal havenicoon. Een visie op de identiteit van Antwerpen als havenstad” van Eric Van Hooydonk wordt het heropenen van de gedempte Zuiderdokken als jachthaven uitvoerig voorgesteld. De meerwaarde voor het uitwerken van dit voorstel is dat de Zuiderdokken gelegen zijn in een actief cultuur- en uitgaansgebied met een waardevolle en attractieve bebouwing. De 11 meter hoge kaaimuren van de vroegere dokken zijn bovendien nog aanwezig (behalve de dekstenen), wat de financiële kostprijs bij het heropenen zal drukken. Voorwaarde voor de heropening van de dokken is wel de afbraak van het Hof van Beroep, gebouwd boven de oude sluiskolk, en de bouw van een nieuwe sluis.
Er blijkt in Vlaanderen een reële nood te bestaan aan ligplaatsen voor de grotere types van jachten. De heropende Antwerpse Zuiderdokken vormen hiervoor een uitgelezen locatie, aansluitend bij de reputatie van het Zuid als trendy, levendige wijk waar, met haar negatieve maar ook haar positieve effecten op de stad, nu eenmaal een “gentrification” optreedt. De marina- en stadscocktail die het Zuid aan luxejachteigenaars kan bieden is wellicht nergens anders in België realiseerbaar. Bij het bouwen van een nieuwe Zuidersluis moet wel gelet worden op de diepgang en afmetingen van de te ontvangen jachten. Halfslachtige oplossingen zoals het  aanleggen van ondiepe vijvers op de plaats van  ondiepe vijvers op de plaats van de vroegere havenbekkens aan de Brusselse “Vismèt” zijn ‘fake’ en in elk geval te vermijden.


Tekst gebaseerd op de SIWE-tentoonstelling, gerealiseerd in het kader van Open Monumentendag 2010.

Concept en realisatie: SIWE vzw o.l.v. Patrick Viaene (Steunpunt Industrieel en Wetenschappelijk Erfgoed).

Advies en begeleiding: Reinout Van Leemputten, Francine Smeyers, Barbara Porteman, Zuiderpershuis vzw

Technische uitvoering:  Barbara Porteman, Marc Burghgraeve

Met de medewerking van en met dank aan: Lore Boogaerts, Luc Bouilly, Robin Engels, Hans Goossens, Carine Leytens, Monique Pairoux, Marc Reynaert, Herman Selleslaghs, Reinout Van Leemputten, Patrick Viaene, Dominique Zenner, …

Een bijzonder woord van dank aan ing. Albert Himler voor de vele informatie, ondersteuning en nalezing van o.m. de technische gegevens. Dank aan architect Willem Hulstaert van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed – Afdeling Onderzoek Bouwkundig Erfgoed en Landschap – Team Conservatie- en Restauratietechnieken. Dank aan Francine Smeyers en aan het voltallig team van medewerkers van het Zuiderpershuis vzw. Dank aan de heer en mevrouw Bouilly-Van Pollaert voor het ter beschikking stellen van hun beeldverzameling over de vroegere Zuidbuurt. Dank aan de medewerk(st)ers en vrijwilligers van SIWE vzw.

Met de Steun van de Vlaamse Overheid.

Industriana-label


INDUSTRIANA is een onafhankelijke gemeenschap van Europees industrieel en technisch erfgoed, gaande van plekken tot musea en hun bezoekers. Hun doel is om een Europees platform te creeëren, samenwerkingen op poten te zetten en het erfgoed te promoten.

Zuiderpershuis kwam in 2015 als favoriet uit de bus! Klik hier door naar onze vermelding op de Industria-website.

Dit initiatief wordt gesteund door:
- E-FAITH (European Federation of Associations of Industrial and Technical Heritage)
- VVIA (Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie). Meer informatie over hun initiatieven vindt u terug op de VVIA-website.

Onze Erfgoedpartners


HERITA
Vlaamse erfgoedorganisatie

VVIA
Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeolgie

FARO
Vlaams Steunpunt voor Cultureel Erfgoed

WATERERFGOED VLAANDEREN
Vlaamse vereniging voor watergeschiedenis

ETWIE
Expertisecentrum voor technisch, wetenschappelijk en industrieel erfgoed

IJZER & VUUR